DE MARATHONTRAINING VAN JAN ROOSE
Op vrijdag 17 januari was er in de kantine van AV’56 een succesvolle informatieavond voor marathonlopers. Het leek me wel interessant, maar ik ben er niet naar toe geweest. Ik ben per slot van rekening geen marathonloper meer en mijn visie wijkt toch te veel af van de huidige aanpak. En op mijn fietsje in het donker naar het sportpark zie ik al helemaal niet meer zitten.
Toch was het voor mij aanleiding om mijn archieven eens te raadplegen en te kijken hoe ik dat vroeger aanpakte. Al mijn trainingen en wedstrijden heb ik namelijk genoteerd en zitten in multomappen. Ik heb waarschijnlijk al eens verteld dat ik in 1972 samen met clubgenoot Cees Markusse één van de eerste Zeeuwse marathonlopers was. Op dat moment waren maar 5 Zeeuwen ons voorgegaan en aangezien Cees zo’n drie kwartier eerder finishte was ik de 7e. Voorbeelden hoe we moesten trainen waren er eigenlijk niet.
Een paar jaar later waren er al veel meer Zeeuwse marathonlopers en probeerden we ook iets gerichter te trainen. Toch bleven we meedoen aan de gebruikelijke wedstrijdjes en sloegen we geen crossen over vanwege lange duurlopen. In 1976 liep ik 2 marathons: half april en eind juli en beide keren liep ik een tijd van 3.12 uur. Gezien mijn niveau op dat moment en het aantal kilometers per maand een slechte tijd, maar later een beetje verklaarbaar.
In de maanden januari, februari en maart trainde ( inclusief wedstrijden ) ik respectievelijk 380, 370 en 475 km. In januari waren dat 5 lange duurlopen: 3 x ongeveer 20 km – 1 x 25 km – 1 x 30 km. Die 30 km ging in 2.15 uur, dus 4.30 min/km. Dan waren er ook nog 4 zogenaamde volumedagen. Ik liep dan 2 x per dag bijvoorbeeld ’s ochtends een duurloop van 10 km en ’s middags een cross + in – en uitlopen, zodat ik op zo’n dag ruim 25 km liep. De volumedagen konden ook 2 duurlopen van 7/8 km zijn of 4 tot 6 km loslopen en later op de dag een tempotraining met 3 x 2 km en in – uitlopen De andere trainingen waren normale duurlopen en clubtrainingen waar ook nog een beetje aan snelheid gedaan werd.
In februari deed ik ongeveer hetzelfde, maar van de 4 lange duurlopen was er ook een duurloop van 40 km. Bij dit verkorte rondje Walcheren ( We liepen van Vlissingen rechtstreeks langs het kanaal naar Veere ) waren echter ook rustpunten voorzien, dus geen 40 km achter elkaar. In maart in totaal 8 lopen boven de 20 km inclusief 2 wedstrijden, maar nooit langer dan 28 km. Een week voor de marathon nog een 20 km wedstrijd in 1.16.20 uur, maar bij de marathon liep het stroef en haalde ik slechts 3.12 uur, op dat moment nog wel een p.r.
Overtraind? In ieder geval was ik de volgende week een beetje ziek, dus er zal wel iets niet helemaal goed gezeten hebben. Toch was er van rusten eigenlijk geen sprake. Eind april een p.r. op de 5000 meter en ook in mei, juni en juli diverse persoonlijke records op andere afstanden. Ook in deze maanden werd er respectievelijk 410, 360 en 480 km hardgelopen. Dat zou moeten leiden tot een marathon sub 3 uur op 31 juli. Helaas werd het ook nu 3.12 uur. Eén troost: de toppers waaronder de wereldrecordhoudster bij de vrouwen liepen allemaal ongeveer een kwartier boven hun beste tijd. Oorzaak: deze marathon was in Noordwijkerhout en na een aanvankelijk vlakke aanloop van 25 km ( ik kwam door in 1.42.30 ) ging het parcours vervolgens 7 km over het fietspad door de duinen en daar ging iedereen kapot.
Daarna ben ik nooit meer in staat geweest om nog serieus aan die 3 uur te denken, want door een ongeval in oktober 1976 werd ik ver teruggeworpen in mijn mogelijkheden. Toch slaagde ik er in mei 1983 in om mijn p.r. op 3.06.08 uur te zetten en dat met minder kilometers en minder lange duurlopen dan in 1976. In januari 302 km met 1 x een 20 km en 1 x een 28 km. Wel nog 5 volumedagen met totalen 15 á 21 km. In februari 301 km met 4 duurlopen ( 1 wedstrijd van 20 km in 1.19 uur ) van ongeveer 20 km en 3 volumedagen. In maart 311 km en 6 langere duurlopen waaronder nog een 30 km. Vervolgens begin april een marathon in 3.11 uur, een week later een 20 km op een heuvelachtig parcours en dan in mei mijn snelste marathon.
Dat je een marathon ook met veel minder kilometers en lange duurlopen in een voor huidige begrippen fatsoenlijke tijd kunt lopen, liet ik in 1994 en 1995 zien. Op 9 april 1995 liep ik mijn laatste marathon in Antwerpen in 3.39 uur. Tijdens de eerste 3 maanden van dat jaar liep ik 242, 220 en 264 km. In januari waren dat 2 duurlopen van 25 en 20 km alsmede 4 volumedagen. In februari ook maar 2 duurlopen van 21 en 22 km en 2 volumedagen en in maart 5 duurlopen van 21/22 km en 3 volumedagen. Op 1 april nog een 24 km in precies 2 uur en dat was naast de kortere trainingen en wedstrijdjes alles.
Ik had echter op dat moment voor mijn doen nog wel voldoende basis op kortere afstanden. Een 20 km in maart ging in 1.28 uur en als je dan bij de marathon begint in een tempo van 5 min/km voelt dat comfortabel. Ik kon dat tot iets voorbij 30 km volhouden en dat daarna het gebrek aan lange duurlopen misschien ging meespelen, nam ik op de koop toe. Nog een beetje langzamer lopen en zo nu en dan even wandelen leidde dan toch nog tot een tijd ruim onder de 4 uur. Mijn broer Wim liep op deze manier, maar dan zonder wandelen ooit 2.45 uur, omdat hij een 10 km onder de 33 minuten kon lopen. Hij trainde gemiddeld per week niet meer dan 70 km en deed naast zijn normale training alleen langere duurlopen en wedstrijden van 20 – 25 km.
Zo kan het dus ook, hoewel ik kleine dingetjes nu anders zou doen. Natuurlijk is dit overzicht niet volledig. Over snelheid bij de trainingen geef ik geen details, maar langzaam trainen kenden we niet. Over al die jaren ben ik ook nauwelijks geblesseerd geweest. Toch niet door het hardlopen. Wie dus een fatsoenlijke marathon wil lopen, moet ook zorgen dat zij/hij sneller wordt over kortere afstanden. Foto: Jan Roose finisht bij de Bollenstreekmarathon in Noordwijk.
Geen Commentaar